Na de Robert M.-zaak is het voor werkende mannen in de kinderopvang nooit meer ‘gewoon’ geworden. Een enorm heftige zedenzaak waarbij tientallen slachtoffers betrokken waren. De branche stond op z’n kop en tot vandaag de dag heeft die tijd een stempel gedrukt op het werken van nu.
Los van de goede maatregelen – de invoering van de VOG en continue screening, de invoering van het vierogen-principe en de transparantie van de groepen – is er ook angst gekomen. Ik kan het prachtig proberen te verwoorden en omzeilen maar het is simpel: er is veel angst gekomen ten aanzien van mannen in de kinderopvang.
Een paar keer per jaar hebben wij er ook mee te maken. Opmerkingen over onze mannelijke medewerkers. ‘Hij had een meisje op schoot en kriebelde op haar rug’, of: ‘Hij gaf dat jongetje een knuffel’. Maar ook klanten die mij bellen en mij vragen waarom we mannelijke medewerkers op de groepen hebben en wat ons aannamebeleid is.
Ik heb mij altijd voorgenomen géén verschil te maken tussen mannen en vrouwen in de kinderopvang, ik ga ze niet extra ‘in de gaten houden’ en we hebben géén ander aannamebeleid bij mannen.
Iemand is goed of niet goed en iedereen let op iedereen, niet omdat je een man of vrouw bent. Transparantie is sowieso belangrijk. Soms kan een medewerker er even helemaal doorheen zitten doordat een kind blijft huilen, dan is het fijn dat iemand op je let en er even voor je kan zijn en het van je overneemt.
‘Voor mijn gevoel moet ik vaak onze mannelijke medewerkers verdedigen’
Voor mijn gevoel moet ik vaak onze mannelijke medewerkers verdedigen. ‘Natuurlijk mag hij ook het kind een knuffel geven, net als dat onze vrouwelijke medewerkers dat doen’, mits het uit het kind zelf komt. Ik moet er toch niet aan denken dat mannen dat niet meer zouden mogen doen. Wat zou dat een verarming zijn, een vergissing.
Zelfs vaders met jonge kinderen schijnen wat vaker twijfels te hebben om met de eigen kinderen onder de douche te staan. Want: ‘Ik heb papa’s piemel gezien’ roept toch al snel achterdocht op terwijl het zo logisch en vanzelfsprekend is.
Ook wij hebben nagedacht over intimiteit bij kinderen. Wat doe je wel en wat doe je niet? Iedereen heeft aanraking nodig, een kriebel over je hoofd, een knuffel wanneer je bang bent of bent gevallen, of een kusje. Dat ‘kusje’ heeft nog veel discussie gegeven. Kussen op de mond doe je niet, dat is té intiem. Het is ook niet nodig.
‘Ik heb eigenlijk geen voorbeeld, maar ik krijg er een vervelend gevoel bij wanneer ik die man op de groep zie.’ Wanneer ik dan doorvraag bij ouders komt het gesprek bijna altijd uit op de verhalen die ze ergens gehoord hebben en de angst dat hun kind zoiets ook overkomt. Eigenlijk zegt iedere ouder dan ook dat ze zich dat nooit zouden afvragen bij een vrouwelijk pedagogisch medewerker.
Na de Robert M.-kwestie zijn er zelfs organisaties geweest die géén mannen meer aannamen. Dat konden ze natuurlijk nooit hardop uitspreken, maar ik heb uit de eerste hand ervaren dat de mannelijke sollicitant twee gesprekken kreeg i.p.v. één. ‘Dat doen we ter bescherming van jou, omdat we weten hoeveel gedoe het kan geven bij ouders dat wij een man in dienst nemen. ’Nee, dat is onzin. Als organisatie moet je gewoon staan voor wat je doet en waar je vertrouwen in hebt. Heb je vertrouwen in een sollicitant, dan moet je niet je beleid aanpassen omdat ‘ouders het lastig zouden vinden’.
‘Onze oudercommissie staat er niet achter dat er mannelijke medewerkers op de groep komen.’ Ook zo eentje. Bizar. De kwetsbaarheid begrijp ik, de lading die er ligt ook, maar we houden het in stand wanneer we er gehoor aan geven.
Een vriendin van mij heeft een prachtige organisatie in Zuid-Holland. Bij haar werken heel veel mannelijke medewerkers. Veel meer dan gemiddeld. En op de één of andere manier is het daar veel vanzelfsprekender en geaccepteerd door de klant. Dus misschien kunnen we daarvan leren dat je eigen basis, je uitstraling van je organisatie, bepalend is voor het klimaat en de acceptatie van mannen in de kinderopvang!